De onthulde brief
De voorzitters van twee invloedrijke commissies van het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden dringen er bij de regering-Biden op aan een onderzoek te starten naar vier Chinese bedrijven die naar verluidt banden hebben met de geplande accufabriek van Ford Motor in Michigan. In een onlangs ontdekte brief uitten vertegenwoordigers Mike Gallagher en Cathy McMorris Rodgers hun bezorgdheid over de directe banden van de bedrijven met het Chinese leger, de Chinese Communistische Partij, de Noord-Koreaanse regering en vermeende mensenrechtenschendingen in de Chinese regio Xinjiang. Hoewel de identiteit van deze Chinese bedrijven vertrouwelijk blijft, hebben de voorzitters het ministerie van Handel verzocht hun betrokkenheid bij het ontwerp, de constructie en de informatietechnologie (IT)-processen van de batterijfabriek te onderzoeken.
Ford’s reactie en CATL-overeenkomst
Ford verklaarde in antwoord op het verzoek dat het zich houdt aan alle overheidsvoorschriften en benadrukte zijn strikte normen, waaronder de bescherming van de mensenrechten, die zich uitstrekken tot zijn leveranciers. De autofabrikant verduidelijkte dat hij de enige eigenaar en exploitant van de batterijfabriek is. Wetgevers uitten echter hun zorgen over een deal tussen Ford en de Chinese batterijfabrikant CATL, waarbij een in Beijing gevestigd bedrijf toezicht zou houden op het conceptontwerp voor de fabriek in Michigan. De commissie onthulde verder dat ditzelfde Chinese bedrijf technische ontwerpdiensten levert aan het Chinese leger.
Onderzoek naar sanctieontduiking
Behalve het ministerie van Handel schreven de voorzitters ook naar het ministerie van Financiën en Buitenlandse Zaken, waarin ze aandrongen op een onderzoek naar mogelijke ontduiking van sancties door een van de Chinese bedrijven die betrokken zijn bij de batterijfabriek. Ze benadrukten de zorgen over de banden van het bedrijf met Noord-Korea en zijn rol bij het leveren van IT-hulpmiddelen voor de faciliteit. De wetgevers omschrijven het gebruik door Ford van een dataprovider die gelinkt is aan de vermeende ontduiking van sancties door het Noord-Koreaanse ministerie van Buitenlandse Zaken als ‘onverdedigbaar’. Deze ontwikkeling komt te midden van aanhoudende beschuldigingen van mensenrechtenschendingen, waaronder dwangarbeid, tegen de Oeigoerse bevolking in Xinjiang, China.